‘Niet buigen, niet bukken’: een eerbetoon aan het illegale Parool
Op 5 februari staat Stichting Democratie en Media (SDM) stil bij alle Paroolmedewerkers die als gevolg van de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog werden gefusilleerd of vermoord, of in een concentratiekamp of gevangenis terechtkwamen. Ze stelden hun leven in de waagschaal voor de vrijheid. Maar hoe houd je een geschiedenis levend als de betrokkenen er zelf niet meer over kunnen vertellen? Het boek ‘Niet buigen, niet bukken’ Het Parool vrij onverveerd, 1940-1945, geschreven door Jos Sinnema en vormgegeven door Christa Jesse, in opdracht van SDM, is een uitnodiging om te herinneren en te leren van het verleden.
Hieronder is het eerste hoofdstuk van ‘Niet buigen, niet bukken’ te lezen, vol verhalen van oud-medewerkers die reageerden op een oproep van het Parool. Na de Duitse capitulatie wilde de krant inventariseren wie allemaal mee hadden gewerkt aan het drukken en verspreiden van het verzetsblad. Met grote zorgvuldigheid en toewijding heeft onderzoeker Jos Sinnema zich verdiept in de bijzondere geschiedenis van het illegale Parool. Het resultaat is een eerbetoon aan de mensen die hun leven gaven voor het vrije woord en een vrije toekomst.
Binnenkort is hier de digitale versie van ‘Niet buigen, niet bukken’ te downloaden.
Oproep aan oud-medewerkers
‘Het ergste was dat ik thuis niks kon zeggen’, schrijft de 21-jarige Alida Holter in juni 1945 aan Het Parool. Ze reageert op een oproep in de voormalige verzetskrant, die vanaf 7 mei 1945 bovengronds verschijnt. De krant wil inventariseren wie er aan het illegale Parool hebben meegewerkt. Drukkers, verspreiders en koeriersters worden aangemoedigd om te reageren. ‘In de eerste plaats lijkt het ons nuttig en aangenaam om elkaar nu eindelijk eens te leren kennen’, luidt de uitleg in een herhaalde oproep. ‘Jarenlang hebben wij allen gewerkt aan eenzelfde doel, zonder dat wij iets van elkander wisten. De illegale techniek, die deze geheimzinnigheid nodig maakte, hoeft nu niet meer te worden toegepast, zodat er alle reden is om eens met elkaar in contact te treden.’
‘In september ‘44 besloot ik me van de bezwaren van mijn ouders niets meer aan te trekken’, schrijft Alida. ‘Tenslotte was ik juist meerderjarig geworden. Ik besloot me in de illegale afgrond te bewegen, waar, zoals ik hoorde, hard mensen nodig waren.’ Alida’s broer Gerard was op dat moment al een jaar in Duitsland. Hij zat er een tuchthuisstraf van drie jaar uit. ‘Mijn moeder had daardoor angst voor alles wat een illegaal tintje had. Te meer daar ze zelf drie weken gevangenisstraf had uitgezeten. Dus wou ik het liever stilhouden en ging ik elke morgen prompt op de gewone tijd de deur uit en kwam er ’s avonds op de gewone tijd weer in.’
De eerste onzekere stappen in de illegaliteit herinnert Alida zich levendig. ‘Ik zal nooit die eerste dag vergeten, dat ik met de koerierster naar Amsterdam-West zou gaan. Precies weet ik niet meer hoe alles in zijn werk ging, maar luchtalarm, dat uren duurde, deed de zaak helemaal in de war lopen. De koerierster en ik hebben de hele middag achter elkaar aangerend, zonder elkaar te kunnen vinden. Voor mij, onbekend nog met de knepen van het vak, scheen ze in het niets opgelost. De volgende dag kwam er meer licht in de zaak en nog een dag later begon ik pas goed.’
Bij een stencilpost in Amsterdam-West typte Alida stencils voor het dagelijkse nieuwsbulletin dat Het Parool naast de gedrukte wekelijkse krant uitbracht. ‘De eerste dagen had ik er niet veel idee van hoe de zaak in elkaar zat. Ik wist alleen dat ik ergens twee stel stencils moest tikken. Een stel werd meegenomen naar een mij onbekende plaats en het ander moest ik wegbrengen en helpen afdraaien. Tja, dat afdraaien. Nooit heb ik zo’n voorwereldlijk product van een machine gezien. Stuk voor stuk moest ik de velletjes papier erin schuiven, wat natuurlijk zeeën van tijd
kostte. We konden maar heel langzaam draaien en als de exemplaren te nat waren vlekte het en als ze te droog waren, waren ze gelijk onleesbaar. Het geheel kostte inspanning, geduld, maar bovenal zeep, want je kon het ding onmogelijk inkten, zonder dat je handen van je nagels tot je polsen roetzwart werden. Een gedeelte van de afgedraaide exemplaren moest ik naar Amsterdam-Noord brengen. En zo ging het een paar maanden lang. Onze stemming tijdens het tikken en draaien was prima. We zongen het ene trekkerslied na het andere en plaagden elkaar om het hardst.’
Stencilen
Stencilen is in de jaren dertig en veertig de meest gebruikte manier om drukwerk snel te vermenigvuldigen. Het wordt onder meer gebruikt in kantoren, door verenigingen en journalisten. De techniek is een vorm van doordruk. Het stencil bestaat uit een materiaal dat inkt doorlaat, met daarop een niet-doorlaatbare waslaag. Door de waslaag met een typemachine of een speciale pen weg te halen, ontstaat een sjabloon dat inkt doorlaat. Dat sjabloon wordt op een trommel met inkt gespannen. Je maakt afdrukken door de trommel rond te draaien. Aan de ene kant van de stencilmachine wordt het blanco papier ingevoerd, aan de andere kant komt het er bedrukt weer uit.
© Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum
Alida was niet de enige die op de oproep in Het Parool reageerde. Bijna 2500 oud-medewerkers van de verzetskrant deden dat. Hun reacties zijn bewaard gebleven in het NIOD in Amsterdam. Het overgrote deel van hen is na september 1944 verspreider van Het Parool geworden. Het aantal Paroolmedewerkers groeide in die tijd sterk. Het zuiden van Nederland was bevrijd, de ontwikkelingen volgden elkaar snel op en in bezet gebied bestond een niet te stillen behoefte aan nieuws. Tegelijkertijd durfden meer mensen de verspreiding met het vooruitzicht op de Duitse nederlaag aan. Anders dan de verspreiders uit de begintijd van Het Parool, die soms net als de drukkers nog door de redactie zelf bij de krant betrokken waren, bestond er tussen deze verspreiders en de redactie geen directe connectie. Vooral deze mensen voelden de behoefte om meer met de redactie te delen dan alleen wat zij voor illegale Parool hadden gedaan en wanneer. Ze gingen ervoor zitten, schreven een brief en haalden uitgebreide herinneringen op. Samen geven zij een unieke inkijk in de manieren waarop mensen bij de verzetskrant betrokken raakten, hun motivatie, de te trotseren moeilijkheden en de gevaren die zij liepen. Verreweg de meeste reacties op de oproep dateren van juni 1945. Zo kort na de bevrijding lagen de herinneringen aan het verzetswerk nog heel vers in het geheugen. Sommige beschrijvingen zijn zo scherp en levendig dat je je als lezer ter plekke kunt wanen. In de brieven klinken ook de gevoelens van vlak na de bevrijding door. Tegenstrijdige emoties vechten om voorrang. Er is veel vreugde over de bevrijding, maar tegelijkertijd heerst er nog grote onzekerheid en angst over het lot van veel verzetsmensen die door de Duitsers zijn opgepakt en weggevoerd. Een broer van Wim Rooijackers schrijft dat deze in augustus 1944 gearresteerd is. ‘Tot op heden hebben wij nog geen bericht van hem ontvangen.’ Wim was hoofdverspreider van Het Parool in Heerlen en actief in een pilotenlijn. Het zou nog tot oktober 1946 duren voordat het Rode Kruis zijn familie kon berichten dat Wim op 5 september 1944 in concentratiekamp Vught was gefusilleerd.
Enkele brievenschrijvers zien na thuiskomst uit de onderduik huis en haard aan diggelen liggen. Verspreider Willem Baarschers uit Doorn, die ternauwernood aan arrestatie door de Duitsers kon ontkomen, schrijft: ‘Mijn huisraad werd verbeurdverklaard en voor drievierde gedeelte weggesleept. Alle ruiten aan de achterzijde werden er door de Duitsers uitgesneden.’
Veel oud-Paroolmedewerkers hebben hoop op een betere toekomst, maar er is ook teleurstelling. ‘Vooral de houding die men in het algemeen tegen NSB’ers aanneemt, kan mijn goedkeuring niet wegdragen’, moet de Utrechtse drukker Bram Storm van het hart. ‘Het Nederlandse volk reageert met wraak- en vergeldingsmaatregelen van een gelijk gehalte als de Duitse SS.’
Bij Johannes Smeur, die in Utrecht het nieuwsbulletin van Het Parool stencilde en verspreidde, deden de Duitsers vlak voor de bevrijding nog met veertien man een inval. Johannes werd op tijd gewaarschuwd en kon zich uit de voeten maken. In zijn plaats werd zijn vrouw Maria meegenomen, hun vier kleine kinderen achterlatend. Ze zat tien dagen in eenzame opsluiting in de gevangenis aan het Wolvenplein en werd meermaals verhoord. Dankzij de Duitse capitulatie op 5 mei 1945 kwam ze weer vrij. Johannes schrijft in zijn brief van oktober 1945 aan Het Parool: ‘Mijn vrouw is nog altijd niet helemaal hersteld van die enerverende tijd en haar verblijf in de strafgevangenis. Ik vind het jammer thans in mineur te moeten schrijven, daar ik mij het verloop van de dingen heel anders had voorgesteld.’
© Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum
Anders dan tijdens de bezetting werd Het Parool na de bevrijding in Limburg, Zeeland en Drenthe niet verspreid. In deze provincies hebben veel oud-Paroolmedewerkers de oproep om zich te melden zeker gemist. Waarschijnlijk zijn er dan ook aanzienlijk meer Paroolmedewerkers geweest dan de bijna 2500 die hebben gereageerd. Veel oud-medewerkers stonden ook helemaal niet te popelen om te reageren, blijkt uit de reacties. Menigeen meldde zich pas na de tweede, herhaalde oproep. ‘Het is met enige schroom dat ik dit doe’, schrijft verspreider Jan Overbeeke uit Rotterdam, ‘omdat het juist werkzaamheden zijn geweest waar je nooit over sprak. Voor je gevoel deed je ook veel minder dan een ander.’ Student Johannes Pielage, die in Amsterdam Het Parool verspreidde, voelde dat net zo: het weinige wat hij had gedaan, was niet de moeite waard. Ook is hij van mening dat het de opbouw van het vaderland niet ten goede komt wanneer er een verschil blijft tussen verzetsmensen en niet-verzetsmensen.
Nico Bregman uit Amsterdam schrijft: ‘Mijn enige werk voor Het Parool in bezettingstijd was 22 exemplaren van het gestencilde blaadje rond te brengen. Dit nam ik over van een vriend (Jo Vis uit Amstelveen) toen deze opgepakt was en naar het concentratiekamp gesleept. Vergeet hem niet, mij wel!’
Nico voegt nog toe dat hij van Jo ook de verzorging van dertien onder- duikers overnam. Hen voorzag hij van distributiebonnen, terwijl hij in zijn eigen woning een jaar lang drie Joodse onderduikers had. Desondanks schrijft hij: ‘Ik schaam me er nog steeds voor zo weinig te hebben gedaan, vandaar m’n treuzelen.’
Behalve een grote bescheidenheid klinkt in de brieven dankbaarheid door, net als heimwee naar de saamhorigheid die velen in de illegaliteit ervoeren. ‘Met groot enthousiasme verspreidde ik iedere avond illegale lectuur’, aldus de 69-jarige Elizabeth Hagenbeek-van der Velde uit Amsterdam. ‘Ik had dertien vaste klanten die met spanning mijn komst verwachtten iedere avond. Deze zorgden weer voor doorzending. Voor mij was het een vreugdevol iets, een dankbaar gevoel, omdat ik iets mocht doen om de moffen hun nek te breken.’
Alida Holter, met wie dit hoofdstuk begon, ging in november 1944 van Amsterdam-West naar een nieuwe stencilpost in Oost. De post was
ondergebracht in een clubgebouwtje waar bijna niemand kwam. Er stond een veel betere stencilmachine dan in West en er was een kolenkacheltje. Dat kacheltje werd als het ware ‘een deel van onszelf’, schrijft ze. Met de twee andere vrouwen op de stencilpost maakte Alida tussen de bedrijven door hele maaltijden op dit kacheltje klaar. Alida: ‘In zekere zin werkten we in Oost met een zekere regelmaat, die alleen verstoord werd door het scheuren van stencils (er was een tijd dat ik er dagelijks vier of vijf tikte), het haperen van de machine of het uitblijven van de kopij, die mijn vrouwelijke collega en ik om de beurt haalden. Het tikken was mijn werk. Stencilen deden we gedrieën, d.w.z. als de een de ene portie wegbracht, draaide de ander.’
‘Voor je gevoel deed je altijd veel minder dan een ander’
Ook toen er in de Hongerwinter nauwelijks nog te eten, vrijwel geen kolen en geen stroom meer was, werkten de vrouwen onverstoorbaar door. ‘Hoewel we in de zenuwentijd van oliepitjes en honger elkaar wel eens bijna in de haren vlogen, kan ik toch zeggen, dat we uitstekend hebben samengewerkt. En daarom denk ik aan mijn ondergrondse tijd ook graag terug. Zelfs zo, dat ik neiging heb om me bij Weerwolf aan te sluiten om maar weer illegaal te werken.’ Weerwolf was een nazi-verzetsbeweging die de geallieerden in de rug moest aanvallen terwijl ze Duitsland veroverden. ‘Jammer dat het mijn principe niet is’, grapt Alida in haar brief.
‘Wat vooral diepe indruk op mij heeft gemaakt, zijn de streken van moeder natuur geweest. Het is wel fabelachtig geweest, dat we juist in deze periode de hevigste regenval in jaren hebben gehad, dat we wekenlang storm hadden in het najaar en een dik pak sneeuw in de winter. Oef, die natte mantels. De ene dag de ene aan en de andere drogen. De volgende dag een lenen van mijn zus, omdat alles van mij nog dreef. En dan het wachten op de afgesproken plaats op kopij, in de sneeuw, al of niet na geglibberd te hebben op de fiets of gegleden te hebben op de benenwagen. Toch denk ik er met weemoed aan terug. We hadden tenminste een doel.’
Trots tonen de oud-Paroolmedewerkers zich vooral als zij onder de neus van de bezetter of NSB’ers werkten. In Friesland zorgde de Centrale Bond van Transportarbeiders vanaf 1942 voor de verdeling en verzending van Het Parool. Vanuit het bondskantoor in Leeuwarden stuurden vier ingewijden de kranten voor verdere verspreiding door naar contactpersonen in de provincie, als pakketten van de bond. ‘Later kregen we een tijdlang geen pakketten meer toegezonden en moesten wij zelf voor vermenigvuldiging zorgen’, schrijft bondsbestuurder Freerk Heijtinga. De intrek van NSB’ers in het achterportaal van het bondskantoor was geen reden om met het stencilen te stoppen, ook al moesten de NSB’ers regelmatig in het voorportaal zijn om te bellen. ‘Dan werd er gewoon doorgewerkt om geen achterdocht te wekken.’
Klaas Kenter bezorgde de verzetskrant vanaf de verschijning ‘in het hol van de leeuw’. Het Parool wijdt op 5 juli 1945 een artikel aan zijn brief en parafraseert: ‘In het Huis van Bewaring I Kleine-Gartmanplantsoen te Amsterdam, waar ik als bewaarder in dienst ben, smokkelde ik steeds voldoende blaadjes mee naar binnen om ze te laten lezen aan de politieke gevangenen. Natuurlijk kon dat niet in de cel gebeuren. Ik verstopte deze mensen eerst achter de kookketel of op de bewaarders-wc, waar zij het nieuws van Het Parool ongestoord konden lezen. Toen ik werkzaam was in de barak waar veel vrouwelijke politieke gevangenen waren ondergebracht, moest ik een andere methode volgen. Ik verstopte mij dan in de wc en gaf het voornaamste buitenlandse nieuws en ook familieberichten door aan de gevangenen die daar vlakbij water kwamen halen.’
Verspreider Arie Prins uit Rotterdam schetst een probleem dat ook andere oud-Paroolmedewerkers kenden. Hij wilde zijn steentje bijdragen aan het ondergrondse werk. ‘Maar hoe in die duistere wereld door te dringen? Uiteindelijk, na lang zoeken en tasten, lukte het me een hoofdverspreider in figuurlijke zin op de kop te tikken. Dichter bij huis dan ik vermoedde. Die hoofdverspreider was mijn eigen zwager en zo kreeg ik de eerste vijf en later twintig exemplaren.’
In Den Haag rolde Wilhelmus Erwich juist als vanzelf in het verzet. Het eerste stapeltje kranten vond hij in zijn brievenbus, met daarbij een briefje. Of hij deze wilde verspreiden onder betrouwbare personen. Dan zou de onbekende afzender elke dag voor een nieuwe zending zorgen. ‘Aan weigering werd schijnbaar niet gedacht’, schrijft hij, ‘want vanaf dat tijdstip ontving ik prompt dagelijks het nieuws. Nu was het voor mij een koud kunstje geweest om de identiteit van mijn opdrachtgever te ontdekken. Ik had slechts op het bekende uur bij de brievenbus hoeven te gaan staan en hem op heterdaad kunnen betrappen. Ik vond het echter allang goed zo. Hoe minder personen er bij dit soort werk bekend waren, hoe beter.’
Zeven maanden later was die voorzichtigheid niet meer nodig. ‘Op de dag van de bevrijding verscheen voor het raam van mijn naaste buurman de bekende en pakkende plaat van de leeuw, die zijn kluisters heeft verbroken. Zo was het mysterie van mijn opdrachtgever opgelost. Het was de heer A. Goud, die zijn drukkerij in de Hemsterhuisstraat heeft.’
Meerdere oud-Paroolmedewerkers benadrukken dat de verspreiding van Het Parool een bezigheid van het hele gezin was. Rotterdammer Willem Eshuis, zijn vrouw en twee dochters verspreidden dagelijks 25 exemplaren van Het Parool, 25 van de Vrije Pers en 25 van Trouw. De bladen werden elke avond bij hen thuis afgegeven. ‘Dan trokken wij er gauw op uit om ze te verspreiden. Mijn vrouw stopte ze in haar tas. Mijn dochters, de ene destijds 15 jaar en de andere 13 jaar, stopten er geregeld één of twee in de mouw van hun jas en ik in mijn binnenzak.’
In de woning van Jacob Meijer in Amsterdam-Zuid werkten ook twee onderduikers mee. Boven typte de Joodse Jaap van Meekren, die na de oorlog een bekend journalist en tv-presentator zou worden, het stencil van het dagelijkse Paroolbulletin voor Amstelveen. Meijer: ‘De kopij ontving ik van het hoofdkwartier en het getikte stencil werd daarna door een koerierster naar Amstelveen gebracht, waar het werd afgedraaid.’ Barend Waldhaus, die bij Jacob was ondergedoken om niet als dwangarbeider naar Duitsland gestuurd te worden, waagde zich op straat om te helpen bij de bezorging. Jacob is zijn twee onderduikers dankbaar. Maar wat hem steekt, is dat hij in nog geen enkel blad een woord van lof heeft gehoord voor de duizenden huisvrouwen die onderduikers hebben verzorgd. ‘Daarom ook een woord van innige dank aan mijn vrouw, die de moed heeft gehad om met twee kleine kinderen ruim anderhalf jaar twee onderduikers in huis te nemen. Het zijn de huismoeders geweest die in de moeilijkste omstandigheden moesten zorgen dat er eten kwam en die hun ups en downs van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat moesten meemaken en aanhoren. Een eresaluut aan deze dappere strijdsters’, besluit hij.
Beeldbank WO2, Nederlands Instituut voor Militaire Historie (foto F. Meyer)
Lof hebben de brievenschrijvers vooral voor hun collega’s in het verzet, naar wie ze soms met bewondering kijken. De Rotterdamse Geus Osephius-van Zwam herinnert zich hoe een bezorgster flauwviel toen die een nieuwe editie kranten bij haar kwam ophalen. Dat was op een koude dag, midden in de Hongerwinter. ‘Gelukkig had ik hete pap. Toen ze die op had, zei ze: “Nu ga ik weer gauw verder, want het werk gaat voor.” Dat was een dapper vrouwtje en ook nooit bang.’
In de buurt van Geus woonden verschillende ‘verkeerde’ Nederlanders, waardoor het extra oppassen was. Toch waren het volgens haar ook verheugende dagen. ‘Omdat je wist dat je aan de ene kant de moffen tegenwerkte en aan de andere kant door de dikwijls blijde berichten van Het Parool de mensen door de benarde tijd heen hielp. Al ging het ons dikwijls te langzaam, wij wisten dat de moffen toch eronder gingen.’
Bijzonder lovend en allesbehalve bescheiden zijn de ouders die schrijven over het aandeel dat hun kinderen in de ver- spreiding van het illegale Parool hadden. De Amsterdamse Wilhelmina Schouten-Balke stuurt als enige van de bijna 2500 brievenschrijvers een foto mee, van haar dan 13-jarige zoon Jan. ‘Wist u dat deze jongen de jongste koerier was?’, begint ze haar brief. ‘Ik vind het toch wel leuk om eens te vertellen hoe hij twintig stuks altijd door regen en wind trouw bezorgde.’ Ook toen zijn vader was ondergedoken, ging Jan door. ‘Alsof zijn leven ervan afhing. En was ’t niet veilig genoeg, dan ging hij er twee- of driemaal op uit.’
‘Alles werd te voet gedaan’, schrijft Johannes Koëter uit Baarn over de dagelijkse verspreiding van 250 tot 350 bulletins door zijn tienerdochters To en Janneke. ‘Zij sjouwden langs Duitse posten en door prikkeldraadafsluitingen naar de uiteinden van het dorp. Door sneeuw, regen en ondervoed. Winter 1944-1945 kwamen ze telkens uitgeput thuis.’
Amsterdammer Cornelis Leefkens nam Het Parool mee naar Uithoorn, Vrouwenakker en Nieuwveen, waar hij bij boeren melk haalde. ‘Die waren er nogal tuk op. Het was soms danig uitkijken langs de Amstel. Ook mijn toen 14-jarige zoon bracht er vaak verschillende weg, naar een adres op de Weesperzijde, wat voor zo’n jongen een hele sensatie was. Meer dan eens kwam hij thuis met: “Er stonden weer Grüne (Duitsers) op de brug, maar ik ben er met een doodgewoon gezicht langsgelopen.” U zult zeggen: onverantwoordelijk. Ik wist echter dat ik hem volkomen vertrouwen kon.’
Scholieren hadden een belangrijk aandeel in de verspreiding van Het Parool. Hans Schippers, die in 1940 op 17-jarige leeftijd zijn HBS-diploma haalde, werd een belangrijke drijvende kracht achter de verspreiding door scholieren, beginnend in Amsterdam. ‘Op verzoek van Hans heb ik het contact tussen de middelbare scholen georganiseerd en via dit systeem Het Parool verspreid’, schrijft Johannes Peelen. ‘Vervolgens heb ik hem geholpen met de verzending van Het Parool naar andere steden.’
Het aandeel dat scholieren in de verspreiding hadden, groeide snel na de invoering van de verplichte Arbeitseinsatz in mei 1943. Alle mannen van 18 tot 35 jaar moesten zich verplicht melden voor dwangarbeid in Duitsland. Tienduizenden mannen doken onder. Op straat was het vanaf dat moment voor hen gevaarlijk; ze konden bij elke controle worden opgepakt. Omdat de Duitsers de leeftijd voor de Arbeitseinsatz telkens verruimden, gold dit voor steeds meer mannen. Scholieren en vrouwen namen de plek in van verspreiders die om deze reden stopten.
In Baarn kon de destijds 16-jarige Wobien van Rossem haar geluk niet op toen ze werd gevraagd om het nieuwsbulletin van Het Parool te gaan verspreiden. ‘Hoe dikwijls had ik verlangd om ook iets te doen, al was het maar een klein deel, dat tegen de mof in ging. Nu kreeg ik de kans en op 11 december 1944 stapte ik voor het eerst naar het mij opgegeven adres. In ’t begin was het een beetje griezelig, vooral toen ik eens de straat in kwam en ik enkele moffen vlak bij het huis, waar ik zijn moest, zag staan. Maar langzamerhand verdween die angst.’ Met de verspreiding van de bulletins in Baarn en omstreken was Wobien elke dag uren bezig. ‘In de ijzige kou en in weer en wind liep ik iedere dag mijn zelfde gangetje. Als ik niet kon, deed mijn zusje het en de laatste twee maanden gingen we altijd samen.’
Slechts een enkele oud-Paroolmedewerker zegt nooit bang te zijn geweest. Volgens de 73-jarige Aagtje Meulenkamp-Luijt schonk de verspreidin van het bulletin haar alleen maar grote voldoening. ‘Ik heb steeds het onwankelbare vertrouwen gehad in de overwinning van het recht. Vrees of angst heb ik nooit gekend. Maar voorzichtig was ik wel. ’s Avonds ging ik er nooit op uit, maar wel zo veel mogelijk op verschillende tijdstippen.
Nu eens ging ik mijn deur uit naar links, dan weer naar rechts; dan weer eerst dit blok, dan weer een ander.’
Veel brievenschrijvers zeggen zelf ‘nooit onaangenaamheden’ te hebben meegemaakt. Ze werden niet gepakt en kwamen de oorlog zonder zichtbare kleerscheuren door. Maar gevaar dreigde er wel degelijk en voortdurend. Zeker voor wie was opgepakt kon de angst verstikkend zijn.
‘Wanneer ze bij verhoren schreeuwden en dreigden, simuleerde ik flauwtes’
‘Ik ben geen held’, schrijft Marga Wierdels-Monsma, en ‘zeer gevoelig voor lichamelijke pijn.’ Marga zat in de Paroolgroep in Den Haag die begin 1942 werd opgerold. In de gevangeniscel was haar grootste angst dat ze namen van Paroolmedewerkers of -lezers zou noemen. ‘Wanneer men bij verhoren schreeuwde en dreigde, simuleerde ik flauwtes. Dit viel mij des te gemakkelijker daar ik een hartkwaal heb en het hele verblijf op Scheveningen stelselmatig vastte. Een half sneetje brood per dag; mijn celgenoten wisten wel raad met mijn portie. Op het laatst waren de flauwtes echt.’
Marga werd uit de Scheveningse gevangenis ontslagen nadat de Duitse gevangenisarts haar geen week meer te leven gaf. Hij verklaarde haar Haft- und Lagerunfähig (ongeschikt voor detentie). ‘Zo ben ik er doorgerold zonder iemand in moeilijkheden te brengen. Maar ik ben er zeker van dat ik niet zou hebben kunnen zwijgen bij mishandeling.’ Twee van Marga’s Paroolvrienden, Herman Meinardi en Wibo Lans, stonden terecht in wat bekend zou worden als het ‘eerste Paroolproces’ en werden op 5 februari 1943 met elf andere Paroolmedewerkers op de Leusderheide bij Soesterberg gefusilleerd.
Extreme druk ervoeren ook de leden van de Paroolgroep in Zaandam. De 30-jarige Piet Teeling memoreert hoe hij in spanning zat na de arrestatie van Martinus Arends, nog geen half uur nadat deze duizend exemplaren van Het Parool voor verdere verspreiding had ontvangen. Tijdens een overplaatsing probeerde Arends te ontsnappen. Tevergeefs. ‘De mishandeling, die toen zijn deel werd, kostte hem bijna het leven. Zijn nieren werden kapotgeslagen. Wij wisten niet of Arends door de verhoormethoden van de nazi’s gedwongen zou worden de naam te noemen van degene van wie hij de kranten ontvangen had, W. Boot. Veiligheidshalve dook deze dan ook bij mij onder. Tot ons uit geheime bronnen de berichten bereikten, dat hij zich uitstekend hield en niet praatte.’ Arends kwam in de concentratiekampen Vught, Sachsenhausen en Buchenwald terecht. ‘Hij is er wonder boven wonder doorgekomen’, schrijft Teeling opgelucht. ‘Dezer dagen berichtte hij zijn vrouw en kinderen dat hij over enkele weken Zaandam hoopt te bereiken.’
Op welke manier zij zich ook voor Het Parool inzetten en hoe klein zij hun aandeel zelf vaak ook vonden, samen droegen deze mensen de verzetskrant. Samen zorgden ze dat Het Parool kon uitgroeien tot een landelijke verzetskrant die in alle destijds elf provincies verspreid werd. De eerste uitgave van de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen, de voorloper van Het Parool, verscheen al op 25 juli 1940. Daarmee behoort de krant tot de vroegste van de circa 1300 verschillende illegale bladen die in bezet Nederland zijn verschenen. De meeste van deze bladen werden gestencild of zelfs gewoon getypt. Ze bestonden vaak maar korte tijd en verschenen alleen lokaal of regionaal. Slechts een handvol bladen lukte het om uit te groeien tot een toonaangevende landelijke verzetskrant die iedere Nederlander op zijn minst van naam kende. Naast het socialistische Het Parool waren dit het gereformeerde Trouw, dat de grootste oplage kende, het communistische De Waarheid, het protestantse en later socialistische Vrij Nederland en Je Maintiendrai, dat voortbouwde op het gedachtegoed van de in december 1941 door de Duitsers verboden Nederlandse Unie en pleitte voor een ontzuilde samenleving.
Verzetsmuseum Amsterdam (foto Jos Sinnema)
Op 11 augustus 1941 was Het Parool de eerste verzetskrant die in gedrukte vorm verscheen. De verspreiding breidde zich uit als een olievlek en de oplage liep snel op: van 500 exemplaren van de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen in juli 1940 tot 31.000 exemplaren van Het Parool in september 1944, toen de geallieerden het zuiden van Nederland bevrijdden. Hoewel de verzetskrant vooral werd verspreid in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, keken in heel Nederland lezers naar de krant uit. ‘Het begon al ver voor het tijdstip dat ik zelf de exemplaren kreeg’, aldus verspreidster Geus Osephius-van Zwam. ‘De meest te vertrouwen lezers die het dichtst in de buurt woonden kwamen vragen: “Zeg Geus, is er al iets?” De bevolking bij mij thuis, onder wie enige onderduikers, glipte tegen die tijd naar het raam om te zien of er iets op de fiets in aantocht was.’
Het Parool bood tegenwicht aan de door de Duitsers gecensureerde ‘leugenpers’ en gaf inzicht in de ware bedoelingen van de bezetter. De krant bood de lezer morele steun, liet zien wat de juiste houding tegenover de bezetter was en maakte duidelijk op welke manieren je je kon verzetten. Ook hield Het Parool op de meest donkere en uitzichtloze momenten in de oorlog de moed erin. ‘Hoe welkom was het geklepper van de brievenbus dat de komst van mijn Parooltjes aankondigde’, aldus verspreider Wim Bosman. ‘Eerst zelf lezen wat voor nieuws er was en dan vlug weg om een tiental andere hunkerende Hagenaars hun dagelijkse “Parool-stimulans” toe te dienen.’ Mevrouw Buddingh die de krant in Bussum meenam naar het ziekenhuis en naar patiënten die thuis werden verzorgd, schrijft: ‘Was alles veilig, dan voorlezen en doorgeven. Er waren er die de toekomst donker zagen, vaak ook door hun ziekte en het daardoor geïsoleerd zijn. Dan begon ik: “Luister, Het Parool zegt…” Ik weet dat menigeen daardoor alles gelukkig weer anders ging inzien.’
Dat Het Parool een graag gelezen verzetskrant was, is te danken aan de redactie. Anders dan bij veel andere verzetskranten bestond deze uit doorgewinterde journalisten die beschikten over veel kennis van zaken, een uitstekend netwerk en een goede pen. De artikelen waren vlot geschreven, de betogen waren helder en de duiding van het nieuws was scherp. De heimelijke toegang die de redactie had tot de ongecensureerde informatie van een Zwitsers persagentschap in Amsterdam, maakte haar informatiepositie uniek. De krant was professioneel vormgegeven en gedrukt, wat het gevoel versterkte dat het nieuws betrouwbaar was.
Een minstens zo belangrijke factor voor het succes is dat de krant al gauw kon rekenen op een uitgebreid netwerk van verspreiders. Leden van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), de jeugdbeweging van de SDAP, voorloper van de PvdA, namen dit werk graag op zich. SDAP-voorzitter Koos Vorrink trad toe tot de redactie en reisde het hele land af om AJC’ers en SDAP’ers voor de verspreiding te werven.
Belangrijk was ook dat de Paroolorganisatie veerkracht toonde. De organisatie was in staat om mee te bewegen met de telkens veranderende omstandigheden. Bijvoorbeeld toen iedereen in mei 1943 verplicht werd om zijn radio in te leveren. Daarop werden gaandeweg overal in het land luisterposten en stencilgroepen opgezet die het nieuws van Radio Oranje en de BBC samenvatten in een dagelijks gestencild nieuwsbulletin. Dit bulletin verscheen naast de wekelijkse gedrukte krant, die meer achter- grondartikelen en commentaar bevatte. De luister- en stencilposten namen een grote vlucht vanaf september 1944, toen het zuiden van Nederland was bevrijd, de ontwikkelingen elkaar snel opvolgden en de nieuwshonger in bezet gebied nauwelijks te stillen was.
Meerdere keren wisten de Duitsers de Paroolorganisatie zware klappen toe te brengen. Zo raakte de arrestatie van een grote groep Parool-
medewerkers begin 1942 en de fusillade van dertien van hen op 5 februari 1943 Het Parool hard. Maar ook dit betekende niet het einde van de krant. Telkens wist de organisatie zich te herstellen. De medewerkers die de dans hadden ontsprongen, trokken lering uit de gemaakte fouten en de manier waarop ze de Duitsers hadden zien werken.
De komende hoofdstukken laten zien hoe Het Parool zich tijdens de bezetting heeft ontwikkeld. Van een klein illegaal nieuwsblad bedacht en geschreven door één man tot een geoliede verzetsorganisatie en een invloedrijke verzetskrant met een landelijk bereik.
‘Hoe welkom was het geklepper van de brievenbus dat de komst van mijn Parooltjes aankondigde’
Dit is een voorpublicatie van het eerste hoofdstuk van het boek Niet buigen niet bukken, over de geschiedenis van het illegale Parool. Binnenkort is hier de digitale versie van het boek te downloaden.