sluiten

Afscheidsbrieven Paroolstrijders: ‘Je zoon is niet voor niets gevallen’

Op 5 februari 1943 werden dertien medewerkers van het illegale Parool gefusilleerd – in 2023 precies tachtig jaar geleden. Stichting Democratie en Media is schatplichtig aan deze mannen. Ze schreven hun familie afscheidsbrieven met daarin woorden van troost, dankbaarheid en trots. Jan Zwanenburg en Robert Douma waren twee van hen. ‘Wij zijn gestorven in onze idealen.’

Tekst: Hanneloes Pen

De afscheidsbrief van de ter dood veroordeelde 22-jarige Jan Zwanenburg, tramconducteur van de Gemeentetram in Amsterdam, laat geen sprankje hoop op overleven zien. Tot op het laatste moment had hij vurig gehoopt op gratie, maar op 5 februari 1943 voelde hij de grond onder zijn voeten wegzakken. Om half elf in de ochtend hoorde hij dat hij om twee uur met zijn makkers van Het Parool zou worden gefusilleerd.

Met een mix van emoties nam hij per brief vanuit de Kriegswehrmachtsgefängnis in Utrecht afscheid van zijn familie en geliefde. “Het is in mij rustig geworden en ik zie het lot kalm onder ogen, ik heb mijn plicht gedaan tegenover jullie en de mensheid”, schrijft hij en hij bedankt voorts zijn vader voor de genoten opvoeding. Tegen zijn broers en zuster zegt hij: “Word flinke mensen, leert op je eigen benen staan.”

En tenslotte richt hij zich tot zijn moeder: “Moeder het laatst maar niet in mijn gedachten want ik ben zo heel goed gaan beseffen wat U voor mij gedaan heb (…) draag ook deze zware last moedig want je zoon is niet voor niets gevallen maar ons ideaal is het waard er voor te strijden en te vallen.” En: “Jullie Jan gaat moedig het einde moedig [sic] tegemoet (…) dat ik lang mag blijven voorleven [sic] in jullie gedachten.”

Op de tramrails liggen

Zwanenburg maakte deel uit van de groep jonge twintigers rondom de 25-jarige Arie Addicks, die vanaf 1940 het stencilen en verspreiden van de voorloper van Het Parool – de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen – en later Het Parool voor zijn rekening had genomen. Zwanenburg verspreidde de krant in Amsterdam-Oost. Zijn leeftijdgenoot, de 24-jarige Robert Douma, kantoorbediende bij de GG&GD in Amsterdam die ook bij de Addicks-groep was aangesloten, deed dat in Amsterdam-West.

In het najaar van 1941 werd vrijwel de gehele Amsterdamse verspreidersgroep van Addicks opgepakt. Zwanenburg en Douma en tal van andere leden van de groep waren verraden door een kennis van Addicks.

Zwanenburg en Douma waren socialisten in hart en nieren en lid van de AJC (Arbeiders Jeugd Centrale). Al snel na het uitbreken van de oorlog besloten ze tegen de Duitsers in actie te komen. Zwanenburg was vanaf 1940 betrokken bij het illegale blad De Vrije Nederlander dat een groep AJC’ers maakte met daarin artikelen, verzetsverzen en een couplet van het Wilhelmus. Hij nam in 1941 deel aan de Februaristaking en ging op de tramrails liggen om collega’s te verhinderen uit de remise te rijden. Douma, die als sportleider bij de AJC actief was, deed mee aan de relletjes tegen NSB’ers en had contact met het Legioen Oud-Frontstrijders (LOF) bestaande uit Nederlandse militairen, met als doel een geheim leger op te zetten.

Het eerste Paroolproces

Na hun arrestatie kwamen Douma en Zwanenburg in het Oranjehotel, de strafgevangenis in Scheveningen, terecht. In juli 1942 gingen ze in afwachting van hun proces naar Kamp Amersfoort om vervolgens half december 1942 naar de Kriegswehrmachtsgefängnis in Utrecht te worden overgebracht. Naast de Addicks-groep waren ook drukkers van de krant en Frans Goedhart, de oprichter van Het Parool en schrijver van de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen, opgepakt. Frans Goedhart was in januari 1942 gearresteerd toen hij naar Engeland probeerde over te steken.

“Nog enkele uren dus, dan is het afgelopen”

In totaal verschenen 23 medewerkers van Het Parool voor de rechter. Dit zogeheten eerste Paroolproces vond half december 1942 achter gesloten deuren plaats. De verdachten kregen geen Nederlandse maar een Duitse advocaat. Dertien van hen, onder wie Douma en Zwanenburg, kregen uiteindelijk de doodstraf.

Addicks was inmiddels, op 8 oktober 1941, gefusilleerd in de Scheveningse duinen. De verspreiding in Amsterdam was intussen overgenomen door anderen.

‘God, m’n jongen, moet dit nu het einde zijn’

Op 21 december 1942 mochten de veroordeelden nog een kort bezoek van hun familie ontvangen. Douma kreeg bezoek van zijn vader: ‘En toen moest ik vertellen wat mijn vonnis was. Wezenloos zat Vader me aan te kijken. “God, m’n jongen, moet dit nu het einde zijn”, zucht hij. Een golf van aandoening welt in mij op. Ik begin te praten, vlug om de gedachten af te leiden. Wat ik allemaal gezegd heb weet ik niet meer. Wat is zeven minuten toch weinig’, tekent hij later op.

Over het vonnis schreef Douma een sonnet, genaamd De Zeventien: ‘Zum Tode… wij hadden niet gedacht, / dat het vonnis zo zwaar zou zijn, / Doch al had ook niemand dit verwacht / Wij staan daar fier en niemand toont zich klein.’

De ter dood veroordeelden, die intussen naar kamp Vught waren gebracht, vertrokken vrijdagochtend 5 februari 1943 met een autobus naar de gevangenis in Utrecht en hoorden wat hun te wachten stond.

Douma rept in zijn afscheidsbrief over dit doodsvonnis: ‘Met trots kan ik zeggen dat we allen pal en onbevreesd stonden bij deze vreselijke boodschap. (…) Nog enkele uren dus, dan is het afgelopen. Afgelopen? (…) Dan zal ik werkelijk weten of er een hiernamaals bestaat of niet. Och, eigenlijk is dit niet eens van zoveel belang. Veel en veel erger is het voor jou Moeder en jou Vader en mijn lieve zuster Rie en broertje Dirk. Maar onthoud altijd en laat dit jullie steeds tot troost zijn, dat wij gestorven zijn in onze idealen: moedig en onbevreesd. (…) Jullie moeten niet om me rouwen, maar me herdenken.’

“Beter 24 jaar te leven met het bewustzijn iets goed te hebben verricht, dan 80 jaar in éénzelfde sleur te doorleven”

Hij meldt verder hoe zijn kameraden elkaar hebben getroost en gesterkt bij die boodschap. ‘Heb ik geen mooi leven achter de rug? Ja! Ik kan zeggen met mijn 24 jaren: ik heb iets verricht, ik heb iets gedaan om volgens mijn overtuiging mee te helpen de wereld een beetje beter te maken. (…) Beter 24 jaar te leven met het bewustzijn iets goed te hebben verricht, dan 80 jaar in éénzelfde sleur te doorleven. Mijn oude trouwe Moedertje en Vadertje, het is hard, maar laat dit jullie tot troost zijn. (…) Vaarwel! Tot in alle eeuwigheid: Jullie Robbie.’

‘Onze lieve zoon’ verboden in rouwadvertentie

De mannen werden op de Leusderheide gefusilleerd en in een massagraf begraven. Daags na de voltrokken executie werd de familie op de hoogte gesteld met de mededeling dat de afscheidsbrief van hun zoon zou worden nagezonden. In de rouwadvertentie mocht geen datum staan, en ook niet ‘plotseling’ overleden en ‘onze lieve zoon’. Alleen ‘zoon’ was toegestaan.

De familie van Robert Douma had daar lak aan. Op de bewaarde rouwkaart van Robert Douma staat: ‘Hiermede geven wij met diepe droefheid kennis van het overlijden van onzen lieven Zoon, Broeder, Behuwdbroeder, Kleinzoon en Neef.’ De lichamen van de Parool-medewerkers werden in oktober 1945 teruggevonden in één grafkuil. De dertien mannen zijn op 19 december 1945 in grafvak 1 van de Eerebegraafplaats Bloemendaal in Overveen herbegraven.

Elke 5 februari worden de dertien gefusilleerde mannen van de Addicks-groep en alle medewerkers van het illegale Parool die in de Tweede Wereldoorlog werden gefusilleerd of vermoord of in een concentratiekamp of gevangenis terechtkwamen, herdacht. Zij riskeerden hun leven voor een vrije toekomst.

Ook boven het hoofd van Parool-oprichter Frans Goedhart hing de doodstraf. Hij wist echter in augustus 1943 vanuit een politiebureau in Vught te ontsnappen. Een ‘goede’ agent had een deur open laten staan. Goedhart was daarna doorgegaan met het schrijven voor het illegale Parool. Een afdruk van Douma’s handgeschreven afscheidsbrief werd ruim twintig jaar later, op 18 december 1963, met zijn foto afgedrukt in Het Parool. ‘Een man die volhield’ staat als kop boven de brief.

Voor dit artikel is gebruikgemaakt van onder meer de boeken Het Parool 1940-1945 van Madelon de Keizer en De Eerebegraafplaats te Bloemendaal van Peter H. Heere en Arnold Th. Vernooij en het archief van Het Parool. De originele afscheidsbrieven van Zwanenburg en Douma liggen bij Stichting Democratie en Media.

De afscheidsbrieven die Jan Zwanenburg en Robert Douma aan hun familie schreven

Afscheidsbrief Robert Douma – voorkant

Afscheidsbrief Robert Douma – achterkant

Robert Douma was kantoorbediende bij de GG&GD in Amsterdam

Afscheidsbrief Jan Zwanenburg – voorkant

Afscheidsbrief Jan Zwanenburg – achterkant

delen: